
Jan Rutgers was de jongste zoon van Gerrit Rutgers en Marigje de Geus. Hij was actief binnen de verzetsgroep Vroomshoop, vooral bij het afwerpterrein te Stegeren. Zijn schuilnaam was ‘jonge Buter’. Uit deze tijd zijn een aantal attributen als armband (Nederlandse Binnenlandse Strijdskrachten, Strijdend Gedeelte) en herinneringsinsigne bewaard gebleven.

Kort na de bevrijding, op 29 mei 1945, meldt Jan zich aan als oorlogsvrijwilliger. Omdat hij dan nog minderjarig is, tekent zijn vader Gerrit (2 keer gezien de beperkte houdbaarheid van de verklaring) voor zijn toestemming. Op zijn persoonsbewijs is een aantekening van de aanmelding in Almelo te zien. Van de kerkenraad ontvangt hij een reisattest.
Volgens het ‘stamboek‘ vertrekt hij op 1 januari 1946 (typo in stamboek) richting Nederlands Indië waar hij na een reis van 3 maanden! aankomt op Java. Op 3 september 1948 zet hij weer voet op Nederlandse bodem.
Behalve dat hij malaria heeft gehad en hij blijkbaar op de boot zijn geloofsbelijdenis heeft afgelegd, is er verder niets bekend over deze periode. In tegenstelling tot de voorgaande periode heeft hij hiervan geen verhaal gedaan.
Hij heeft het ereteken voor orde en vrede met bijbehorend certificaat ontvangen. Verder zijn een aantal emblemen en een oorkonde bewaard gebleven.